Proclameren (to proclaim) conjugation

Dutch
2 examples

Conjugation of proclameren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
proclameer
I proclaim
proclameert
you proclaim
proclameert
he/she/it proclaims
proclameren
we proclaim
proclameren
you all proclaim
proclameren
they proclaim
Present perfect tense
heb geproclameerd
I have proclaimed
hebt geproclameerd
you have proclaimed
heeft geproclameerd
he/she/it has proclaimed
hebben geproclameerd
we have proclaimed
hebben geproclameerd
you all have proclaimed
hebben geproclameerd
they have proclaimed
Past tense
proclameerde
I proclaimed
proclameerde
you proclaimed
proclameerde
he/she/it proclaimed
proclameerden
we proclaimed
proclameerden
you all proclaimed
proclameerden
they proclaimed
Future tense
zal proclameren
I will proclaim
zult proclameren
you will proclaim
zal proclameren
he/she/it will proclaim
zullen proclameren
we will proclaim
zullen proclameren
you all will proclaim
zullen proclameren
they will proclaim
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou proclameren
I would proclaim
zou proclameren
you would proclaim
zou proclameren
he/she/it would proclaim
zouden proclameren
we would proclaim
zouden proclameren
you all would proclaim
zouden proclameren
they would proclaim
Subjunctive mood
proclamere
I proclaim
proclamere
you proclaim
proclamere
he/she/it proclaim
proclamere
we proclaim
proclamere
you all proclaim
proclamere
they proclaim
Past perfect tense
had geproclameerd
I had proclaimed
had geproclameerd
you had proclaimed
had geproclameerd
he/she/it had proclaimed
hadden geproclameerd
we had proclaimed
hadden geproclameerd
you all had proclaimed
hadden geproclameerd
they had proclaimed
Future perf.
zal geproclameerd hebben
I will have proclaimed
zal geproclameerd hebben
you will have proclaimed
zal geproclameerd hebben
he/she/it will have proclaimed
zullen geproclameerd hebben
we will have proclaimed
zullen geproclameerd hebben
you all will have proclaimed
zullen geproclameerd hebben
they will have proclaimed
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geproclameerd hebben
I would have proclaimed
zou geproclameerd hebben
you would have proclaimed
zou geproclameerd hebben
he/she/it would have proclaimed
zouden geproclameerd hebben
we would have proclaimed
zouden geproclameerd hebben
you all would have proclaimed
zouden geproclameerd hebben
they would have proclaimed
Du
Ihr
Imperative mood
proclameer
proclaim
proclameert
proclaim

Examples of proclameren

Example in DutchTranslation in English
Morgenavond zal Lumière zijn liefde proclameren zoals hij nog nooit voordien deed.Tomorrow night. Lumiere shall proclaim his love... as he's never done before. Oh.
Zijne Heiligheid zal zich haasten om de profetie te proclameren.His holiness will hurry himself proclaim prophecy.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

pasteuriseren
pass
portretteren
portray
potelen
do
preadviseren
do
privatiseren
privatize
privilegiëren
privilege
procederen
go to court
procrastineren
proc rastin honor
promoveren
promote
propageren
advertise

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'proclaim':

None found.